Historische achtergrond
Koreaans Kungfu is van cruciaal belang voor de bestudering van de geschiedenis van de Koreaanse krijgskunsten. Het is het gevechtssysteem dat tot in detail beschreven is in de geillustreerde handleiding Muyedobotongji (1790) en het vormt het keerpunt in de geschiedenis van Koreaanse krijgskunsten van het pre-moderne naar het moderne tijdperk.
Krijgskunsten zijn van oudsher van vitaal belang voor Korea. De Koreaanse krijgskunsten zoals speerkunst en boogschieten waren vermaard, zelfs in China. Muurschilderingen uit het Koguryo tijdperk laten allerlei soorten krijgskunsten uit die tijd zien: van krijgskunsten voor ‘lange afstand’ zoals de pijl en boog en kruisboog, tot de krijgskunsten voor ‘korte afstand’ (oftewel close combat) zoals speer- en zwaardkunsten.
De militaire elite van de Koryo Dynasty bedreef krijgskunst gerelateerde spelen als Gyeokgu (polo) en Nongmahi (acrobatiek te paard), evenals speer- en zwaardkunst. Hierdoor werden de lagere klassen geinspireerd tot het beoefenen van vergelijkbare activiteiten voor vermaak zoals Soobak (ongewapend stoeien), Gakjeo (worstelen), Seokjeon (stenen-gooi gevechten) enzovoorts. Deze krijgsspeltradities werden ook nog tijdens het Joseon tijdperk (het volgende koninkrijk) volop beoefend. Rond deze tijd kwamen ook de cavalerie krijgskunsten op zoals Gichang (speerkunst te paard) en Gisa (boogschieten te paard) vanwege de voortdurende dreiging aan de noordgrens door nomaden stammen.
Na twee grote veldslagen met Japan en Mantsjoerije, onderging de militaire orde van de Joseon een drastische renovatie. De opkomst van vuurwapens voor het lange afstandsgevecht bood nieuwe strategische kansen. De musketten werden gecomplementeerd door sterk georganiseerde bataljons voor het korte afstandgevecht, met meer middelen en technieken. Hieruit ontstond het gevechtsysteem dat het Joseon tijdperk typeerde.
Met de ontbinding van het Joseon leger in 1907 door Japan kwam een einde de beoefening van Koreaans Kungfu door militaire troepen. Door Joseon militairen die bij het verzet actief waren, werd Koreaans Kungfu nog ondergronds beoefend. Bovengronds werden de Japanse krijgskunsten judo, kendo en karate getransplanteerd en op grote schaal gepropageerd voor pedagogische doeleinden op educatieve instellingen. Na 35 jaar culturele transplantatie was bijna elke Koreaan gevormd in Japanse martial arts.
Na de bevrijding van de Japanse bezetting in 1945, werden door nationalistisch sentiment gedreven, allerlei soorten ‘traditionele’ Koreaanse krijgskunsten hervonden of geconstrueerd, die allemaal beweren Korea’s erfgoed te vertegenwoordigen. Echter zijn deze vrijwel allemaal verkoreaniseerde versies van Japanse krijgskunsten. Deze en andere factoren hebben het zicht op traditionele Koreaanse krijgskunsten vertroebeld.
Inmiddels is er steeds meer academisch onderzoek gedaan naar de werkelijke historische achtergronden van Koreaanse martial arts. Koreaans Kungfu krijgt hierdoor steeds meer erkenning als de officiële martial arts van de Joseon, het Korea van voor de Japanse bezetting.
In 2007 heeft het Zuid-Koreaanse leger het Nationale Traditionele Leger Demonstratie Troepen opgericht om de oorspronkelijke militaire tradities in ere te herstellen. Deze troepen geven Koreaans Kungfu demonstraties en laten zo de bloeiperiode van de Koreaanse krijgskunsten herleven. Precies een eeuw nadat het leger werd ontwapend door de Japanse bezetter in 1907.